In de winter moest er een
stevige maaltijd zijn. Om 12 uur werd er warm gegeten,
de boer kwam er voor naar huis als dat maar enigszins
mogelijk was.
Het was meestal één gang, vlees, groenten en aardappelen
of stamppot met vlees er in. Er was dan geen soep, en
geen nagerecht. Werd er soep als maaltijd gegeten dan
at men vaak wel iets na zoals pannenkoeken of rijstepap.
Die werden van het soep bord gegeten, in sommige gezinnen
draaide men het bord om!
Op vrijdag mocht geen vlees
of bouillon gebruikt worden. De maaltijd bestond dan
vaak uit een “dikke soep” met pannenkoeken of rijstepap.
Vrijdagse soep, dikke soep,
kweer durch d’r jaad
Ingrediënten:
prei
ui
vet of boter
witte kool
knolselderij
wortel
bonen
aardappelen
zout
laurier
peper
melk
selderijgroen of peterselie
Bereiding:
Maak de prei schoon en snij hem
in ringen. Maak de uien schoon en snij ze in stukken.
Maak in de soepketel wat vet warm en bak de uien.
Als ze lichtbruin zijn de prei toevoegen en mee bakken.
Maak de rest van de groenten en aardappelen schoon
en snij ze in stukken. Voeg ze toe met water, zout
en specerijen en laat alles koken tot het gaar is.
Draai de soep door de passevite (kan nu vervangen
worden door de staafmixer) en maak ze met specerijen
en wat melk op smaak. Doe er dan nog gesneden selderijgroen
of peterselie in. Het moet een stevige soep zijn,
gebruik veel groenten en niet te veel water.
Nu er op vrijdag ook vlees gegeten
mag worden kunnen in de soep gehaktballetjes en kan
in plaats van water ook bouillon gebruikt worden.